Språkkurser/Nederländska/Grammatik/Verb
Oregelbudna verb
redigeraAtt ha - hebben
- jag har - ik heb
- du har (informellt) - je/jij hebt
- du (formellt) - u hebt/heeft
- han har - hij heeft
- hon har - zij/ze heeft
- vi har - wij/we hebben
- ni har - jullie hebben
- de har - zij/ze hebben
Att vara - zijn
- ik ben
- je/jij bent
- u bent
- hij is
- zij/ze is
- wij/we zijn
- jullie zijn
- zij/ze zijn
Att göra - doen
- ik doe
- je/jij doet
- hij doet
- zij/ze doet
- wij/we doen
- jullie doen
- zij/ze doen
att gå - gaan
- ik ga
- je/jij gaat
- hij gaat
- zij/ze gaat
- wij/we gaan
- jullie gaan
- zij gaan